Bewegen, een palet van manieren van werken

Bijna 50 verhalen over de rol van bewegen in de maakpraktijk.

In dit artikel vind je zes groepen met in totaal 50 makersverhalen waarin Bewegen een rol speelt. De verhalen binnen één groep hebben overeenkomsten waarop aan het begin even wordt ingegaan. Voor de rest is het aan jou, lezer, om te kijken van welke verhalen jij iets kan opsteken.

Groepjes makersverhalen 

Ieder makersverhaal staat op zichzelf maar er zijn wel overeenkomsten tussen de verhalen waarin Bewegen een rol speelt. Aan het begin van iedere groep verhalen wordt even ingegaan op deze overeenkomsten. De groepen sluiten elkaar niet uit, maar vormen een palet van manieren van werken zoals aangetroffen bij de makers die bij het onderzoek betrokken waren.

Let wel: geen enkel verhaal gaat alleen over bewegen. In ieder verhaal in dit artikel komt het bewegen aan de orde, soms lang maar soms ook kort of enigszins verhuld. Dit vereist wel iets van jou als lezer, maar: houd vol. Gaandeweg krijg je een indruk van de rol van bewegen in het geheel van de maakpraktijken.

Het is voor makers belangrijk dat zij open staan voor prikkels, signalen kunnen voelen en tegenkomen die hen treffen, ontroeren of irriteren en die hen een gevoel van urgentie geven. Dit zet hen tot beweging en het maken aan. Makers zoeken daarvoor situaties op die vaak te maken hebben met bepaalde thema’s die hen fascineren: de klassieke oudheid, archeologie, familierelaties, poëzie. Ook gebruiken ze heel eigen verzamelingen om prikkels tegen te komen. Of ze gaan naar een museum, begeven zich in situaties met anderen, gaan ontmoetingen aan en doen zo ervaringen op. Dit kan op een later moment dan weer leiden tot het gaan maken. Deze manieren van werken rond bewegen  zijn vaak verbonden aan Ruimte, Zoeken en Verzamelen

Makers creëren op hun eigen wijzen vrije ruimte waarmee zij zichzelf in beweging zetten, bijvoorbeeld aan het begin van een maakproces. Zij blokkeren ruis, vegen de agenda leeg, zetten allerlei kaders ‘uit’ en staan zichzelf toe te improviseren en experimenteren, zonder direct doel. Dat niet-weten is voor veel makers belangrijk, net als het blijven benutten van de ruimte: het bewust niet uitwerken, maar steeds weer nieuwe versies maken, het ‘jammen’. Soms kan dat het ook tijdens een maakproces gebeuren: wanneer er ineens een gat vrijvalt in de tijd. Of een maker signaleert binnen een opdracht ineens ruimte om zelf iets geheel nieuws te proberen, wat beweging geeft aan zowel de eigen ontwikkeling als aan het werken in een bepaalde setting. Het bewegen vanuit een ruimte voor improvisatie en experiment draagt in die zin altijd (ook) bij aan de ontwikkeling van de maker op de langere termijn. Deze manieren van werken rond bewegen zijn vaak verbonden aan Ruimte, Zoeken en Kaderen.

Sommige makers zetten zichzelf enorm onder druk voordat ze gaan maken. Ze dreutelen en laten allerlei gevoelens, gedachten of input sudderen, maar ze maken niet totdat ze écht niet meer anders kunnen: vanwege de tijd die extern voor een opdracht is gesteld of vanwege de eigen tijd en ruimte. De opgevoerde druk werkt dan vervolgens als een snelkookpan: op het moment dat het moet, ontstaat er een ‘burst’, een enorme kracht en beweging: het werk spat eruit. Dit kan leiden tot het in een keer maken van een heel werk, maar ook tot het op verschillende momenten maken van verschillende lagen of delen, door de tijd, waarbij het opvoeren van de druk steeds weer als werkwijze wordt ingezet. Deze manieren van werken komen slechts in twee gevallen voor (tot nu toe), maar we vinden ze toch interessant om hier als een apart groepje weer te geven.

Wanneer een maakproces tot stilstand komt, of een maker vastloopt, worden verschillende manieren gebruikt om weer in beweging te komen. Dit kan al vrij vroeg in een maakproces aan de orde komen maar ook veel later. Sommige makers merken dat zij vastlopen doordat ze beginnen te modderen, niet meer verder komen in het proces. Zij stoppen dan bewust. Anderen realiseren zich dat ze te sterk vastzitten aan de regels of kaders van een ander, een vraag of opdracht die aan hen is gesteld. Afstand nemen kan dan helpen. Sommige makers doen dat heel letterlijk: heel fysiek. Zij houden op met maken en gaan juist niet-makende dingen doen: fietsen, koken, buiten lopen. Andere makers houden hun maakwerk juist wel vanuit hun ooghoeken in het vizier, maar werken tegelijk door aan iets anders. Door het afstand nemen ontstaat er ruimte om anders te kijken, te voelen of om regels, kaders of een aanpak te ‘reframen’, wat weer beweging geeft. Deze manieren van werken rond bewegen raken aan Afstand nemen.

Wanneer een maker iets maakt dat bedoeld is voor een ander, waar een ander iets mee kan, is het voor de maker nodig om die ander op een bepaald moment te betrekken. Om na te gaan wat het werk-in-wording bij die ander oproept. Hoe het werk kan gaan ‘werken’ en wat het doet. Sommige makers laten hiervoor hun werk-in–wording in een vroeg stadium van het maakproces al door die ander beproeven, of ze bekijken het werk zelf door de ogen van die ander (wisseling van perspectief). Andere makers zoeken de confrontatie op wanneer zij tijdens het werken geluiden horen van andersgestemden. Ze nodigen anderen uit en betrekken hen en zoeken naar verbinding, wat van invloed is op het verloop en de keuzes die worden gemaakt in het maakproces.  Deze manieren van werken rond bewegen raken aan Positioneren.

Makers zoeken op allerlei manieren kaders die hen in beweging brengen, die grip geven, die maken dat zij aan het maken gaan. Het zoeken naar deze kaders is op zich een activiteit die op zichzelf om beweging vraagt, of daarmee kan samenvallen, maar soms zijn deze voor de makers zo eigen dat zij een gegeven zijn. Een maker start dan bijvoorbeeld meteen met een voor hem bekende manier van kaderen die het maakproces dan op gang brengt,  zoals het werken vanuit een klankbeeld, vanuit steekwoorden, een bepaalde routine, een spelregel, een vorm. In andere gevallen betekent het kaderen soms ook direct het tegelijk werken aan een benadering of een concept. Kortom: makers gebruiken manieren van kaderen die hen eigen zijn, maar proberen ook nieuwe manieren uit; in korte of langere projecten, in eigen werk en in relatie tot een opdracht. Het kaderen helpt hen om beweging te geven, om keuzes te maken en vandaaruit (weer) verder te bewegen. Deze manieren van werken rond bewegen raken aan Kaderen.