De gevolgen van een verandering van uitgangspunten

Onder de grond mag alles, de welstandscommissie heeft daar niets te vertellen.

Erik heeft zijn miniatuurstad van 15x4m, waar hij al zo’n 12 jaar aan werkt, onlangs zo’n anderhalve meter van de grond getild. Hiermee heeft hij een menselijke schaal in het werk gebracht. Het publiek kan zich nu op een andere wij­ze tot het werk verhouden. Van onderaf kunnen de mensen hun hoofd door het werk steken en de stad op een andere manier bekijken. De gang van de kijker wordt zo meegenomen in het ontwerp. Ook heeft hij het werk toekomstgericht gemaakt, door het demontabel te maken voor een tentoonstelling elders. 

“Ik bouw al 12 jaar aan Neurotopia, een miniatuurstad. Dit is een werk van 15 bij 4 meter. Er zitten 25 platen in verwerkt waar er 15 van zijn verbouwd en de rest zijn kavels. Het vertrekpunt is de vorm van de kavel, maar ook de ruimte tussen de omliggende gebouwen. Momenteel is de stad opgebouwd in een projectruimte in Rotterdam en kan ik er permanent aan werken. Soms worden gebouwen geïsoleerd en wordt een gebouw los geëxposeerd. Soms wordt er een gebouw verkocht en ontstaat er weer een leeg kavel. Dat beschouw ik als de sloop van een gebouw in de stad, alsof het een echte stad is in transitie. Dit weerspiegelt mijn idee voor esthetiek en verval. Het is belangrijk dat de toeschouwer het proces te zien krijgt. Ik wil dat de toeschouwer zich verwondert, over de schoonheid, de lelijkheid, ik wil dat hij vragen stelt, dingen wel of niet begrijpt.

Mijn laatste handeling is dat ik 2 weken geleden mijn hele stad met 1m 40 heb opgetild, zodat ik er nu ook onder kan bouwen. Dat ‘optillen’ was een belangrijk moment. Mijn werk lag op de grond, vanuit een vogelvlucht keek je daarop. Ik zag dat ineens als een gebrek, het werkt het publiek op afstand. Er was een periode dat ik bewust koos voor die afstand, maar nu voelde ik de behoefte om het werk ook van binnenuit te kunnen bekijken. Ik had een keer een ontmoeting met Kas Oosterhuis, hij is architect, en hij zei: “Onder de grond mag alles, daar heeft de welstandscommissie niets te vertellen.” En dat vond ik zo’n mooie uitspraak, die gaat dan in mijn hoofd zitten.  De klap om het ook echt te gaan doen, om de hele stad op te gaan tillen, vond plaats op een heel duidelijk moment: in een gesprek met Minnie Maas, een bekende architect van MVRDV. Hij kwam wel vaker in de galerie en wilde mijn werk ‘monumentaliseren’. Dat woord hebben we later nog opgezocht. Het is een mooi verzonnen woord, het slaat de spijker op de kop. Het is zeggen tegen het publiek: dit is een installatie. Onder invloed van dat gesprek was het ‘optillen’ een van de beslissingen. Een andere beslissing was dat de website van Neurotopia moest worden herzien, waarop dan een verkavelplan toonbaar wordt gemaakt. Dat valt ook onder een stukje ‘monumentaliseren’. Ik wilde mijn stad al verkavelen, dat is ook een belangrijk inhoudelijk aspect van mijn werk, dat ik kavels kan uitgeven aan architecten die mij dan weer inspireren om te bouwen. Kas Oosterhuis heeft inmiddels zo’n kavel gekocht. Een derde beslissing was om een stadsbestuur op te richten en daar wilde Min­nie dan wel in. Via de weg van het bestuur wordt het werk dan meer een autonoom ding. Ik kan het dan loskoppelen van mij, dan wordt het een stich­ting: Neurotopia, met een eigen bankrekening. Ik maak dan nog wel dingen maar ik kan daarnaast nieuwe projecten opzetten. 

Om de stad op te kunnen tillen, heb ik voor het eerst vanaf een tekening gewerkt, maten genoteerd, balken, afstanden, dat is goed gegaan. De stad staat op een plateau van 15 x 4 meter, er zit voor 1000 euro hout in! Ik heb bijna alles gedaan, als een bouwpakket heb ik alles doorgezaagd. Alleen voor de zware dingen heb ik 2 dagen iemand ingehuurd. En dat alles moest in 2 weken tijd! Eerst deed ik nog mee aan de Art Rotterdam week, toen lag de stad nog op de grond, maar 3 weken later was de Museumnacht en toen stond alles op 1m40 hoog. En het was ook nog eens -10 buiten, en ik heb daar geen elektriciteit; ik heb een petroleumvat gekocht met die kou, ik liep op mijn tandvlees. Maar het moest door! Dan kom je in zo’n flow, dat is ook een ‘drive’, dat doel is zo belangrijk: intrinsiek ge­dreven met een excentriek doel. En toen ik dat plateau eenmaal had opgetild heb ik er meteen een aantal platen uitgezaagd, waar je dan met je hoofd in kan. Iemand steekt zijn hoofd er dan door, en een ander ziet dan van buiten ineens dat hoofd er tussen, wat heel absurd is om te zien. De menselijke schaal komt daarmee terug in het werk. En mijn vraag was ook: gaan mensen dat doen ook doen? Dat kon  ik meteen testen in de Museumnacht.

Ik merkte meteen dat mijn ingreep een positieve uitwerking heeft. Het publiek kan zich nu op een andere wij­ze tot het werk verhouden. En ook zelf kan ik nu van bovenaf mijn werk vanuit meerdere perspectie­ven zien, ik heb een split leveltje, een eigen kantoortje met een raam dat ik hier heb ingezaagd. Op dit moment ben ik bezig met 3 a 4 nieuwe din­gen, de karkassen staan al klaar. Ik wil ook een cameratrein in het werk, die heb ik 5 jaar geleden al een keer voor Valkhof gemaakt, een museumexpo. Dat element wil ik nu ook graag in mijn stad, ook om het registratief te kunnen benutten, hoe je door zo’n stad beweegt, parallel aan die gaten waar de mensen nu hun hoofd door kunnen  steken. Zo komt er steeds iets bij. Het werk mani­festeert zich nu ook sterker, je kunt er niet meer omheen. En ik heb het meteen ook toekomstgericht gemaakt. Het werk past bij de schaal van de ruimte waarin het werk zich bevindt, maar ik heb het nu ook voor een museumtentoonstelling geschikt gemaakt. De poten heb ik verstelbaar gemaakt, ik heb balken doormidden gehaald, kokers gemaakt, draad, zo kan ik het hele werk tot 2 meter hoog opkrikken. Bij 2 meter kan je er ook onderdoor lopen, dan maak ik trapjes, zo is het een veel dynamischer installatie, waarmee de gang van de kijker wordt meegenomen in het ontwerp.”