Het creëren van ruimte voor ontvankelijkheid

Van de ene kant zit je zelf altijd overal in. Maar de wereld bevat meer dan ik kan bevroeden.

Jan IJzermans, grondlegger van het Maakonderzoek in het lectoraat “Research in Creative Practices”, is zich erg bewust van zijn nederige rol als maakonderzoeker. Hij zet zichzelf in als instrument om data, gegenereerd door de makers die deelnemen aan het Maakonderzoek, een stem te geven. Om de data voor zichzelf te laten spreken, poogt hij zijn eigen ideeën zoveel mogelijk opzij te zetten. Zijn werkkamer en zijn hoofd maakt zo leeg mogelijk. Hij maakt het tot ruimtes waar er niet al iets is. Zijn eigen verzamelingen zet hij daarbij als het ware op ‘grijs’.

“Van de ene kant zit je zelf altijd overal in. Dus de kans dat je dan iets vindt dat je al had, is groot. Dat zit in de antropologie heel sterk, want je bent de mens die je bent. Maar de wereld bevat meer dan ik kan bevroeden. Ik kan niet met mijn vermogens die wereld aan­gaan, die wereld moet zelf iets doen. Dus een van de dingen is: die data moeten iets kunnen zeggen; ik moet ze wel een stem bezorgen, maar met respect voor die data. Want als ik al weet wat er is, een verband tussen a en b, dan komt dat er ook uit. Dus als ik informatie gebruik van mijzelf, dan voelt dat als tegenwerking van het proces. Daarom werk ik ook graag met een proces waarin ik niet na kan denken, dat heb ik op een gegeven moment af­gelegd. En dat is best lastig in een wereld waarin dat denken zo hoog wordt gewaardeerd, maar ik zag dat het een soort trucje was: het nadenken is een soort herhalen van dat denk­proces; en dan krijg je iets wat er al was. Dat intellectueel draaien: dat vind ik oninteres­sant. Want ik stop dat dan in zo’n tombola, maar dan draait de boel gewoon steeds rond en blijven het toch steeds die 35 balletjes.” ~ aldus Jan.

Waar een andere maakonderzoeker zoals Bart van Rosmalen pendelt tussen verschillende werelden en hierbij de eigen verbeelding en onverwachte associaties inzet, richt Jan zich dus vooral op het reconstrueren van de wereld binnen de data. Daarbij probeert hij zijn eigen invloeden juist zo min mogelijk aanwezig te laten zijn.

Ook al lijken de werkwijzen van Bart en Jan op het eerste gezicht tegengesteld aan elkaar, de vraag is in welke mate dit werkelijk het geval is. De essentie bij beide werkwijzen lijkt het creëren van een ruimte te zijn. Een ruimte om zo ontvankelijk mogelijk te zijn voor wat zich aandient en de vaste denkwijzen los te laten. Beide maakonderzoekers hebben een eigen manier ontwikkeld om zich los te weken van vaste patronen. De manier waarop ze dit bewerkstelligen, heeft te maken met enerzijds de eigen achtergrond, ervaring en vroegere scholing en anderzijds met de inhoud van het werk, de discipline, het vraagstuk, de thematiek.

Bart creëert een ruimte voor ontvankelijkheid door het meebrengen van spullen die hem inspireren tot maken. Jan tracht in de nabijheid te komen van volledige leegheid, en zo ontvankelijk te zijn voor de indruk die de data op hem maken.


Bron: In 2019 hield Arja Veerman een aantal ‘maakonderzoeksdialogen’ met de lectoren Bart van Rosmalen (Muzische professionalisering, HKU), Daan Andriessen (Methodologie praktijkonderzoek, HU), Jan IJzermans (Research in Creative Practices, HKU) en Nirav Christoph (Performatieve Maakprocessen, HKU). Onderwerp was: manieren van werken in maakonderzoek. De fragmenten in bovenstaande tekst, die is verwerkt door Els Cornelis, komen uit deze gesprekken.