Het schakelen tussen de mens, de maker en het perspectief van de kijker

Het getraumatiseerde meisje, die het als maker het moet gaan overnemen, die moet communiceren.

Als filmmaker Wiam Al Zabari zijn zoontje in zijn ‘makersdriehoek’ toelaat, blijkt dit allerlei nieuwe deuren in het makerschap te openen. Dit blijkt te leiden tot inzichten in de verschillende rollen en perspectieven die een maker aan kan nemen. En het geeft inzicht in spelenderwijs maken, in leren loslaten en over een nieuwe fase in zijn makerschap. Alles wijst er op dat het tijd is om een nieuwe definitie te formuleren over waarom Wiam maakt wat hij maakt. Hij lijkt volop in een proces te zitten op weg naar een nieuw hoofdstuk in zijn makerschap.

“Vertellen waarom ik maak wat ik maak, vind ik het meest intieme om te delen. Dat is namelijk iets wat ik echt in mijn eentje doe. Zelf m’n vrouw snapt geen moer van wat ik doe. Dus is het zo mooi van de nieuwe periode van mijn makerschap dat mijn jongste zoontje, waar ik mijn film nu voor maak en aan opdraag, in mijn makerschap is. Het is nu een driehoekje geworden: Wiam, mijn zoontje en ik. Hij is de eerste persoon die er in deze intieme cirkel is bijgekomen, omdat ik me nu constant afvraag: ‘wat vertelt het hem?’ Pas recent heb ik ontdekt dat dit zo is. Mijn film is nu ook met hem, aan hem, over hem. Hij zorgt er voor dat mijn keuze voor projecten ineens heel anders gaat – andere projecten komen omhoog die ik wil exploreren, wil aangaan, die niet gestuurd zijn vanuit mijn jeugdtrauma’s. Mijn makerschap is echt in een nieuwe fase terecht gekomen. Heel bijzonder en ook wennen, omdat het kleine, getraumatiseerde jongetje in mij de geboorte van mijn makerschap initieerde. Het maken was eigenlijk een uitlaatklep voor hem, maar ik was als een slaaf van de trauma’s van het kleine jongetje en nu mag ik ook meedoen.ik was als een slaaf van de trauma’s van het kleine jongetje en nu mag ik ook meedoen.

Als dat jongetje in mij weer een trauma wil verwerken middels een project, is er nu een tegenstem van mijn zoontje die kan zeggen: ‘ja, maar hallo’. Er ontstaat een hele nieuwe dynamiek en het trekt het geheel naar een ander niveau. Alles wordt toegankelijker, luchtiger, veel communicatiever. Ik wist niet dat het mogelijk was, maar er is oprecht een nieuwe speler. Dit proces laat me uitzoeken hoe vruchtbaar je verleden kan zijn in je makerschap en wanneer het therapie en destructief begint te worden.

Bij de afstuderende IMT studenten (Image and Media Technology) was er bijvoorbeeld een meisje dat haar seksueel misbruik in haar afstudeerwerk wilde verwerken, dat moest gewoon. Dan denk ik: ‘dan gaan we dat doen’, en gaan we het verwerken ook. Anders is ze de komende tien jaar alleen maar daar mee bezig. Ik heb bij mezelf gemerkt dat het echt wel oké is als je in je werk een trauma kwijt wil, maar dat je er dan ook echt voor moet gaan staan, het dan ook moet gaan communiceren. Het wordt mij steeds duidelijker dat het belangrijk is er niet alleen naar te staren, maar er over te communiceren. En om je te realiseren dat je twee petten op hebt: het getraumatiseerde meisje dat haar verhaal wil vertellen en de maker die wil luisteren, die geen andere keus heeft dan te luisteren. En aan het einde moet de maker het overnemen en die moet gaan communiceren. Dat is wanneer die twee karakters vruchtbaar zijn.Want het meisje kan bang worden en dan wordt het ingewikkeld; dan moet maker zeggen: ‘ik snap het, maar we moeten toch communiceren.” Als je dat niet doet, snij je jezelf in vingers en maak je een zware, naar binnengekeerde film, die niet communiceert. Het is echt belangrijk te snappen dat je die twee rollen te spelen hebt. Ik – Wiam de docent – kan dat inmiddels goed scheiden. Ik begin die twee dingen te herkennen. Ik heb nu veel meer de neiging de getraumatiseerde persoon te respecteren en deze te laten, en dan strenger op de maker te gaan zitten. In dit speelparadijs probeer ik vorm-is-inhoud en inhoud-is-vorm uit elkaar te halen.

Een opdracht die ik mezelf – Wiam de maker – heb gegeven, is om een gesprek aan te gaan met mijn zesjarige zoontje en hem te gaan vertellen over mijn verleden. Dan maak je het wat behapbaarder. En uiteindelijk nam hij dat gesprek van me over, hij begon vragen te stellen omdat ik dichtklapte. Hij weet dat ik een film voor hem aan ‘t maken ben, maar weet niet waarover. Als ik hem naar bed breng, vraagt hij naar een verhaaltje over vroeger, wil het ook zelf filmen en dan gaat hij vragen stellen: ‘hoe was vroeger’, ‘wat was ‘t allerleukste’, ‘wie was je beste vriend’, ‘hoe hard kon hij rennen’, ‘wie schopte de bal ‘t hardst’, ‘wat deed mijn oom (mijn broer)? Wat ook tof is, althans tof, hij snapt op een kinderlijke, spannende, verhalende manier wat oorlog is, dus hij vraagt ook echt dingen over de oorlog. En dan kom ik in het dilemma van: wat vertel ik wel en wat niet.

Voordat ik het wist, heb ik zo een aantal momenten die ik verdrukt had en die juist heel leuk waren, vanuit een kindperspectief verteld. Zoals dat mijn broer en ik een spelletje speelden tijdens bombardementen alsof wij in een vliegtuig zaten en bommen gooiden, terwijl je dat op de achtergrond ook echt hoorde gebeuren. Als ik dan zie hoe leuk mijn zoontje dat verhaal vindt, realiseer ik me weer dat ik dat als zes- zevenjarige ook leuk vond. Pas als volwassene besef je de heftigheid. Als ik dit fragment dan vervolgens aan de editor laat zien, zit hij ook met een ‘big smile’ te kijken naar iets wat ik als heel traumatisch interpreteer. Het brengt een soort “La vita e Bella”-manier van dealen met heftigheid en leert mij dat zo’n kindperspectief veel kracht heeft. Zijn vragen en nieuwsgierigheid, maar ook zijn sturing worden leidend. Als ik verdwaal in een verhaal en het te donker wordt, is hij in staat te zeggen: ‘papa ik vind dit nu niet meer leuk’. Dit heeft een dialoog geopend die ik nooit durfde te openen – daarom zit hij nu ook in die driehoek. Wat zijn perspectief mij geleerd heeft, is te vragen vanuit nieuwsgierigheid. Dat klinkt hardop heel basaal of simpel, maar dat is zijn inbreng in de driehoek.

Zo heb ik ook ontdekt dat als hij spelenderwijs het ‘hoe’ verandert en ik dat accepteer als onderdeel van het proces, het heel geloofwaardig overkomt. Hoe minder ik te vertellen heb en mijn perspectief accepteer in het hier en nu als mens, hoe geloofwaardiger en dichterbij het komt. En dat spelenderwijs komt ook wel een beetje door hem. Dit alles heeft mijn ambacht ook stukken verder gebracht. Ik snap opeens die theorieën over karakters, plots, ontwikkelingen. Bizar hoe dingen gaan: ik heb echt het ding van verschillende perspectieven ontdekt.

Nu ben ik een nieuwe definitie aan het vormgeven over de vraag waarom ik maak wat ik maak. Door deze verandering ben ik mezelf gaan vragen: waar ben ik als persoon, als maker op dit moment benieuwd naar? Wat wil ik onderzoeken? Welke arena wil ik in, welke thematiek trekt me, wat weet ik niet? Dit alles relateert meer aan mijn volwassen zelf; ik ben ook nieuwsgierig in het hier en nu. En ik wil graag communiceren, wil graag films maken voor jou of iets vertellen wat niet per se geboren is uit trauma of verwerking. Gewoon verhalen vertellen omdat ze mooi zijn of gehoord moeten worden of omdat ikzelf er nieuwsgierig naar ben. Volgens mij heeft dit allemaal te maken met meer respect voor de kijker. Het is echt een heel ander proces, wat voor mij terug te leiden is naar dat het kleine jongetje in mij, dat niet meer de allesomvattende stem is. Ik mag nu ook meedoen en mijn zoontje ook.”