Een cultureel programma maken op een associatieve en organische manier

Hè? We hébben toch een programma?

Tessa werkt als beeldend kunstenaar vanuit verschillende rollen, maar pakt ook projecten aan waarin ze een niet-makende positie heeft vanuit haar beeldende manier van werken. Ze weet wat haar beginpunt is en werkt dan associatief en organisch, waarbij ze de mensen om wie het project draait zo concreet mogelijk betrekt.

“Ik werk aan het project Vogellab in een voormalige winkelruimte in de Vogelbuurt om het onderwerp gentrificatie – het veryuppen en verhipsteren van oude buurten – te bespreken. In die ruimte maak ik het programma met activiteiten, met bewoners, met kinderen. En ik heb allerlei professionals uitgenodigd die vanuit hun werkveld te maken hebben met Amsterdam-Noord. Zoals een Creative Director en eigenaar van allerlei bedrijfjes. Hij kan zijn ondernemerskwaliteiten inzetten om met kinderen allerlei winkels te bedenken. ‘Wat wil je eten? Zullen we daar een winkel voor maken?’ Er is ook een architect geweest, en vrijdag komt er een filosoof. Dat vind ik mooi: het betrekken van die mensen, die ik ook wil uitdagen en medeverantwoordelijk wil maken, want die Creative Director zegt ook: ‘Ik zorg niet voor gentrificatie.’ Dan denk ik: Echt wel, dat mag je wel besef­fen.

Het Vogellab is een tijdelijk project dat hoort bij De Muziekstraat. Dat project is anders opgezet dan ik ben gewend. Van­uit mijn ‘beeldende’ aanpak werk ik heel associatief en organisch, ik weet wat mijn beginpunt is, waar ik nieuwsgierig naar ben, maar in dit project moet er eerst een cultureel programma komen, met een soort van agenda. Conceptueel vind ik dat minder interessant. Er wordt me dan gevraagd: ‘Maar wat ga je doen?’ Dat kan ik dan maar zo ongeveer zeggen. Op díe plek is het essentieel dat er input van bewoners mogelijk is. De eerste maand heb ik dus allerlei mensen gevraagd: ‘Wil je iets doen hier? Kom maar.’ Dus er is een filmavond met een grappige groep mensen geweest: een paar dak­lozen, een paar kinderen, een paar buren, een paar theatermensen die daar toevallig in de buurt wonen. Ik vind dat fantastisch! Want de code is dan: ‘We zijn graag open, we kunnen organiseren dus: kom maar, dan gaan we dat écht doen!’ Iedereen neemt dan iets te eten en wat drinken mee. Ze komen echt binnen met cola en een zak chips. Een soort huiselijkheid waarbij je als een soort familie de film gaat uitkiezen. Ik selecteer dan alvast een paar films, naar aanleiding van verschillende gesprekken die ik heb gevoerd. Het is een heel democratisch proces. Daar moet je zuinig mee zijn. Maar De Muziekstraat vond dat we nog niks gedaan hadden, want: waar was het programma? Terwijl ik dacht: ‘He? We hebben toch wel een programma? We zijn aan het experimenteren, we zijn open!’ 

Bij het Vogellab ben ik nu echt de programmeur. Maar als ik minder in het proces zit met mijn handen, ga ik iets met de ruimte doen. Ik heb de ruimte hemelsblauw geverfd en een spandoek opgehangen met aan de ene kant dat het vrijdag open is voor iedereen en aan de andere kant: ‘wat vind jij van gentrificatie?’ Met grote roze en paarse letters. Maar ik maak ook alles er omheen. De muur heb ik hemelsblauw geverfd omdat ze toevallig in de Gamma een blauwe verf zag met deze naam. Het is een beetje denken in de lucht, of zo. Laten we met z’n allen naar een andere ruimte gaan. Dat voelen de mensen wel. En door het project kennen allerlei kinderen in de buurt vanaf een jaar of 8 nu het woord gentrifi­catie. En hoewel dit een abstract woord voor ze is, leren ze wel dat ze er iets mee kunnen, ook met mensen van de lokale politiek en die van de woningbouwvereniging.”