Kunst maken als traumaverwerking
Filmmaker Wiam Al Zabari begon een paar jaar terug aan zijn eerste documentaire, waarin zijn eigen verleden een hoofdrol moest gaan spelen. De trauma’s die naar boven kwamen door het onderzoek naar zijn jeugd tijdens de oorlog in Irak en de vlucht waardoor hij uiteindelijk in Nederland kwam, brachten Wiam echter in een diepe (makers)crisis. Twee makers in hem raakten met elkaar in gevecht. De ene wilde niet, wilde de controle niet kwijt, de ander spoorde hem aan dit moeilijke proces te omarmen. Voor Wiam werd de kern van dit proces te zoeken naar wat hij eigenlijk wilde vertellen en hoe daar achter te komen.
Ik wil het hebben over een film die nu in montage is en waar ik al vier jaar mee bezig ben. Deze film gaat over mijzelf, over mijn verhaal. We zijn hier naartoe gevlucht toen ik dertien was en daar is nooit over gesproken. Een vriendin, die documentairemaker is, vroeg mij na een gesprek over mijn vluchtverleden: ‘wil je niet je eerste documentaire maken?’ Ik ben in fictie afgestudeerd. Maar tijdens het schrijven en de periode van onderzoek naar mijn ouders kwamen er echter veel trauma’s naar boven en werd het heel complex. Ik maakte veel mee als zoon, maar als maker voelde ik dat het een onderwerp was waar ik niet dichtbij kwam. Ik kon niet meer de filmmaker zijn. Toch, toen de vraag kwam: ‘stop ik of ga ik door’, dacht ik: ‘ik zit nu in dit proces en ga dat filmen, ik ga de kijker meenemen’. Dat werd een steeds grotere warboel, waarin ik negentien dingen tegelijk probeerde te vertellen: een vlucht, gebroken jeugd, trauma’s, oorlog, seksueel misbruik, een agressieve broer… . Langzaam raakte ik de grip kwijt over het proces. En over hoe mijzelf hierin te managen.
Normaal gesproken begint het proces met de drang om iets te vertellen, iets wat me wakker houdt: ik moet het kwijt, wil er vorm aan geven. Het is nooit een bewuste stap om iets therapeutisch kwijt te willen, maar er is een gevoel wat ik kwijt moet. Als ik het niet kwijt kan in het dagelijks leven, merk ik dat ik er een beeld en geluid aan wil geven. Mijn maken is het verwerken van mijn emoties en daar is het publiek een soort van het slachtoffer van. Het commentaar dat ik in het verleden vaak kreeg was, dat ik mijn films voor mezelf maak. Maar met deze film ging dat niet op die manier. Nu heb ik gemerkt dat ik goed ben in praten over emoties, maar niet in ze beleven, of herleven. Als ik iets voel, verstop ik me.
Hoeveel ik ook onderzocht, tijdens het maakproces wist ik ineens niet meer wat ik wilde vertellen. En dat is heel nieuw voor mij. De kern werd: ‘wat wil je nou vertellen’, en ik heb nog steeds geen idee. Ik wil wel wat vertellen maar heb de beginvraag niet. Daardoor probeer ik steeds een ander verhaal uit en ben ik wel doorgegaan met het maakproces door mijn therapie te filmen en dagboeken bij te houden, maar ik kreeg het er nog steeds niet uit. Het werd me steeds duidelijker dat ik niks wilde vertellen. Er wordt veel gepraat over, en niks beleefd. Nu gaat het over mij en ook over mijn emotie op beeld, mijn gezicht, en ik geloof ‘hem’ niet, omdat ik aan alle kanten kan zien dat er een emotie uit moet die ik er niet uit krijg. Tegen mijn productieteam zei ik: ‘als ik nu een fictiefilm aan het maken zou zijn, zou ik de hoofdpersoon ontslaan, want ik lul en praat, maar kom niet dicht bij de emotie.’ En omdat ik de regisseur ben, zegt niemand: ‘nou Wiam, houdt op, vertel me nou maar eens waar het op staat’. Dus ik ben ‘maar wat’ gaan doen.
Inmiddels merk ik dat ik een transformatie doormaak van ‘beeld en geluid aan mijn emoties willen geven waar het publiek het slachtoffer van is’, naar: ‘ik wil ook echt iets vertellen, maar ik weet nu alleen niet wat.’ Die twee makers vechten nu met elkaar – de ene wil vertellen hoe ik me voel en de ander wil het verhaal vertellen. En mijn gevoel zegt nu: ‘óf ga zoeken en spelen en daar kwetsbaarheid in vinden, óf pak het allemaal terug en vertel het zoals ik het ken, … maar dat laatste wil ik niet. Want ‘ik wil anders maken’. Als ik terugkijk naar mijn eerdere werk, laat het wel alles zien, maar daarmee ook niet zoveel. Daarin had ik een modus gevonden om veiligheid mee te creëren. Want als je gewoon alles laat zien, dan onthoudt niemand wat, vertel je ook niks. Mijn doel is nu om écht iets te vertellen, om te communiceren.
Als ik student was, zou ik nu tegen mezelf zeggen: ‘volgens mij ben je aan ‘t doen, wat je moet doen en probeer dat te omarmen en ga iets bouwen! Ga voorbij het proces en ga verzamelen, pak je materiaal, leg het op tafel, ga in het ambacht en ga verbanden zoeken. En daar op reflecteren. Want als je bij emotie blijft ga je ‘t niet vinden. En maak ‘t vooral ook niet alleen, maar met elkaar. Accepteer dat je je zo kwetsbaar voelt, het geeft juist aan dat het potentie heeft voor iets heel moois.’ Maar het blijft een cirkeltje waar ik in blijf hangen, omdat ik dan weer een plan nodig denk te hebben. De controle loslaten beangstigt me – ik kan me niet onveiliger voelen dan als ik maar wat aan het doen ben. Ik heb dat verzamelen ook al gedaan: twee jaar lang had ik een camera mee – heb ik kinderen gefilmd – het boek dat mijn vader heeft geschreven, foto’s van mijn danscarrière, harde schijven vol. En het gevoel dat ik eerst moet wéten wat ik ga doen is killing voor mij. Terwijl ik gewoon moet gaan bouwen, moet gaan maken, knippen en plakken en spelen met dat materiaal. Een van mijn wensen is dan ook mezelf er van te kunnen overtuigen dat gaandeweg maken ook maken is, ook een plan is. Dat is weliswaar voor mij ongelofelijk onveilig, maar wel wat ik de afgelopen tijd langzaam maar zeker aan het doen ben: ik heb weer een edit-set verzameld en een cameraatje en moet weer gaan maken. De ontwerper in mij heeft daar behoefte aan, de mens in mij wordt er misselijk van…wat een goede combinatie is, denk ik.”