Ontwerpen voor de openbare ruimte voor een lange periode
Voor landschapsarchitecte Natascha is tijd een belangrijk element om mee te nemen in haar ontwerpen. Omdat ze met veel tijdsgebonden factoren werkt, zoals de groei van planten en het verbruik en de blootstelling van materiaal aan de elementen, moet ze dit in haar ontwerpstructuur meenemen, ervan uitgaande dat haar ontwerpen lang mee zullen gaan.
“Ik heb altijd de interesse gehad de natuur dicht bij de mens te brengen, en dat op kleine schaal in het stedelijk weefsel te verwerken. Dat werken met de natuur brengt met zich mee dat mijn ontwerpen altijd in relatie staan tot tijd. Ik probeer altijd een kader te ontwerpen waar ik de structuur in kan vastleggen die de tand des tijds kan doorstaan. Als ik foto’s wil hebben van een project, dan moet ik dat direct na oplevering doen. Door het vele en soms intensieve gebruik kan een plek snel veranderen ten opzichte van het ontwerp. Als het eenmaal opgeleverd is, keer ik regelmatig terug naar de plek. Daar leer ik veel van: veel kijken, langsgaan op verschillende tijdstippen om te zien hoe het wordt gebruikt. In de natuur is namelijk niks af. In een landschap, als ik bijvoorbeeld een park aanleg, dan gaan die bomen en plantjes groeien. Vogels, dieren en insecten nemen ook hun plek in. Op het moment dat het aangelegd is, dan begint het pas. Komt er leven in. Daarna wordt het alleen maar mooier. Je moet je altijd voorstellen: hoe ziet het eruit over 20, 30 of 50 jaar? Wie beheert het dan? Wie gebruikt het dan? Hoe groot zijn de bomen dan? Wat leeft er? Dus je ontwerpt in verschillende tijdslagen en daarmee weet je ook dat je eigen positie vrij klein is, want zodra het af is en weer in gebruik in het stedelijk weefsel, heb je nog weinig invloed op het beheer en mag je hopen dat alles gewaardeerd wordt zoals je hebt voorzien. Je wilt niet weten wat er allemaal gebeurt in de openbare ruimte! Dus je weet wel heel duidelijk dat het niet van jou is en tegelijkertijd als je het heel goed ontwerpt, dan zit er een basisstructuur in die stand houdt, zit er een vorm van duurzaamheid in.
Als landschapsarchitect heb ik geleerd systematisch te denken. Ik ontwerp (stedelijke) ecosystemen; het landschap is altijd gelaagd. Bodem, water, infrastructuur, opstallen vormen allemaal één grote puzzel. Daarin weet je dat je het landschap altijd deelt met veel anderen. Mens, dier en plant. Door kennis en ervaring weet ik dat bepaalde structuren langere tijd overleven. Ik werk met materialen die mooier worden met de tijd, zoals natuursteen of gebakken materiaal. Of met hergebruik van materialen ten gunste van het milieu. Ook werk ik met seizoenen en de bloeiperiode van bepaalde planten. Mijn horizon is als je het over bomen hebt zeker 50 jaar. Een boom kan namelijk met gemak 100 jaar worden. Als je in het landschap ontwerpt, buiten de stad, ontwerp je vaak over die langere termijn, kijk je tenminste naar 50 jaar en meer. En hoop je dat de boom mogelijk veranderend gebruik in de toekomst doorstaat. In de stad heb je echter veel eerder te maken met kortere omlooptijden. Bomen gaan 30, soms zelfs maar 20 jaar mee, dat is echt schrikbarend. Zeker met de toenemende verstedelijking, kennen veranderingen in gebruik van de openbare ruimte (boven- of ondergronds) vaak een veel hogere intensiteit. Amsterdam is bijvoorbeeld voortdurend in beweging. En staan bomen in een woonwijk gebouwd op veen, waardoor elke 20 jaar de gehele openbare ruimte door verzakking moet worden opgehoogd, en de bomen moeten mee.”