De noodzaak van kaders
Gagi werkt zowel autonoom als in opdracht, maar altijd met kaders. Hij past actief beperkingen toe, en soms heel extreme, om creatieve oplossingen af te dwingen, en tot nieuwe muzikale talen te komen.
“Of ik nou autonoom werk of in opdracht, ik heb altijd mijn kaders nodig. Het grappige is, dat ik zélf kaders wil kunnen stellen. Een opdrachtgever komt natuurlijk altijd met bepaalde voorwaarden, ideeën, en mogelijkheden en dat is prima, maar daarbinnen wil ik mezelf kunnen inperken. Aan de andere kant van het spectrum staat autonoom werk; de vrijheid is daar te gek, en toch is het eerste wat ik doe, mezelf beperkingen opleggen. Op die manier kan ik mijn verschillende ervaringen en fascinaties integreren in mijn praktijken. Vroeger waren mijn werk als singer-songwriter, als concertcomponist en als elektronisch producer en componist voor moderne dans, gescheiden werelden, maar nu zie ik dat niet meer zo.
Die kaders kunnen conceptueel zijn, dus bijvoorbeeld ‘het waarom’ van het werk dat ik ga maken, het idee erachter, of de omlijning van de opdracht. Het scheppen van vorm, dus een muzikale compositie opbouwen bakent ook met elke stap af. Het grote plaatje beïnvloedt het detail en andersom. De structuur van een compositie teken ik graag uit, met lijnen, woorden en symbolen. Soms beperk ik mezelf expres in de hoeveelheid startmateriaal. En dan zeg ik tegen mezelf: Zórg maar dat het werkt! Op die manier kan ik echt mijn grenzen verkennen qua creativiteit. Dan heb ik bijvoorbeeld stukken software die ik niet helemaal begrijp, waardoor ik veel verrassingen op mijn bordje krijg, en daar improviseer ik dan mee. En heel banaal misschien, maar als ik zelf inspeel of inzing dan heb ik toch ook gewoon te maken met mijn eigen technische grenzen!
Mijn EP, dp[a], is een voorbeeld van hoe ik inkadering heb gebruikt. Daar ben ik begonnen met een specifiek concept, waarmee ik mijn eigen randvoorwaarden heb afgetekend. Ik moest namelijk denken aan aprosodie, een zeldzame spraakaandoening. Mensen die het hebben, zijn niet in staat om ritme, intonatie en dergelijke te gebruiken om hun emoties over te dragen tijdens het praten. Juist omdat dat op het eerste gezicht helemaal niet past bij muziek maken, werkt het als uitgangspunt zo goed voor mij. Het is zo’n beperkend kader, dat het me dwingt om tot heel nieuwe muziektalen te komen. Ik speel binnen dp[a] met idiomen – kleuren – uit de alternatieve pop en gebruik hierbij ook methoden voor expressie die ik regelmatig in mijn concertmuziek hanteer. Expressie kan hierbij gaan om verschillende zaken, zoals een gevoel, een gedachte, een muzikaal spel, een wens. Bij dp[a] dwing ik mezelf via een buitenmuzikaal concept een taal te spreken die niet van mij is. Ik zoek naar een nieuwe taal, een nieuw geluid, gebaren die voor mij als makers nieuw zijn. Vervolgens gebruik ik verschillende manieren om dit verschijnsel actief in te brengen in mijn maakproces. Ik gebruik online omschrijvingen, voorbeelden, en geef daar mijn interpretatie aan. Het is hierbij niet belangrijk om correct te zijn maar om op nieuwe ideeën te komen. Inhoudelijk laat ik het concept van aprosodie dan al weer snel los. Het is mijn inspiratiebron of aanleiding geweest, dp[a] is geen lesmateriaal over aprosodie, dus het hoeft allemaal niet precies te kloppen. Het is een manier om mezelf te pushen.”