Het maken van een verzameling muzikaal materiaal om een compositie te schetsen

Dit experiment […] gaf me klanken die ik anders nooit had kunnen maken

Roel start vanuit een eerste idee van een klankbeeld en maakt en verzamelt daarbij muzikaal materiaal. Dit doet hij door zelf klanken in te spelen, zowel elektronisch als akoestisch, en door anderen te vragen op een door hem bepaalde plek te improviseren. Het materiaal dat zo ontstaat mondt uit in een schets.

“Ik werkte aan een voorstelling over Jeroen Bosch. Het concept was om het schilderij, de Tuin der lusten, het drieluik, inclusief alle afgebeelde karakters tot leven te wekken.

We bedachten een verhaalstructuur: een introductie van Jeroen Bosch en de delen van het drieluik: het aardse, de hemel en de onderwereld. Ik werkte de muzikale ideeën uit. Dit resulteerde in een geprojecteerde animatievoorstelling op het Jeroen Bosch-huis en wat omringende huizen in Den Bosch.

Het starten vanuit één klank

Ik heb gewerkt aan een schets van 2 minuten voor het hemelstuk. De essentie van het idee was de klank. Ik wilde een opbouw maken naar een totaalwereld, vanuit één toon. Dat kwam door de structuur van het verhaal: de projectie start met een zwart canvas en vanuit een stilte bouwt de hemel zich vanuit losse delen op. Het concept was dat de hemel vanuit een klein plantje zou groeien. Dit gaf mij houvast voor de opbouw van een muzikale impressie. Die hemel zag er dromerig uit. Daarom kwam ik met het concept om een klankwereld te laten ontstaan die niet dissonant was, maar wel complexe boventonen bevat. Dit vond ik  door met één toon te beginnen en vanuit daar uit te bouwen. Ik begon op een synthesizer en genereerde klanken op een eensnarige viool. Hierdoor kreeg ik een combinatie van een elektronische toon en die van een instrument. Vervolgens bewerkte ik klankmatig een koorsample. Ik speelde een half uur in op viool. Ik zocht naar de toon, terwijl ik de snaar op spanning zette. Het is experimenteel uitproberen en zoeken waar ik de viool moet raken zodat er boventonen hoorbaar zijn. Tijdens het spelen nam ik alles op, de interessante stukken haalde ik er later uit. Ik zocht naar een klank die mij een basis gaf. In dit geval werd het de koorsample, omdat ik bij de hemel een sterke koorassociatie had. Daardoor sprongen er vanzelf andere dingen in gedachten bij. Het ging me niet zozeer om het koor, maar om de toon die ik bewerkte, en de functie daarvan. De muziek moest leidend zijn. Daarom moest er een ontwikkeling zijn en een heldere  spanningsboog. In dit geval waren de functie en tijdsverloop van de klank duidelijk: het moest een hybride klank worden van ongeveer 2 minuten. Ik maakte klanken van één of twee lagen met een ontwikkeling er in. Dit deed ik niet door een klank op repeat te zetten. Ik wilde de ontwikkeling hoorbaar maken. Later heb ik nog een celliste en violiste langs laten komen. Ik heb hen gevraagd om binnen twee noten een improvisatie te doen. Deze heb ik opgeknipt en onder de klanken gelegd om deze rijker te maken.

Het idee werd uiteindelijk: de voorstelling begint als Jeroen Bosch zijn atelier in gaat en gaat schetsen. Dat schetsachtige wilde ik ook in mijn compositie, dus ben ik op een bijna Mickey Mouse-achtige manier mijn compositie gaan maken. Dit experiment, ook door de musici die ik had gevraagd om binnen twee noten te improviseren in het stuk, gaf me klanken die ik anders nooit had kunnen maken. Uiteindelijk is de hemelscène heel lyrisch geworden. Het was heel schilderachtig en los van de tijd.”