Kunst als vorm van onderzoek

The acts of creation represent a huge accrual of effort.

In dit artikel geven we een verkorte weergave van de kijk in 2006 van Camiel van Winkel op de opkomst van Artistiek onderzoek.

Het idee dat kunst een vorm van onderzoek is, en de kunstenaar een onderzoeker, heeft de laatste jaren snel aan populariteit gewonnen. Instellingen onderstrepen de ernst en de relevantie van kunstenaars door hun werk te karakteriseren als onderzoek. Er verschijnen al enkele jaren boeken, artikelen en essays waarin de gelijkstelling van kunst en onderzoek theoretisch wordt verkend en onderbouwd.
De beslissing om kunstenaars in aanmerking te laten komen voor een doctorstitel, is niet een uitkomst van de theorievorming, maar gaat eraan vooraf. De indruk dat deze auteurs bezig zijn met een institutionele legitimeringsoperatie, valt bij het lezen van hun teksten dan ook moeilijk weg te nemen.
Toch verdienen de vragen die zij aansnijden een serieuze en open benadering:

  • Wat zou onderzoek in de kunsten kunnen behelzen?
  • Welk type kennis levert dit onderzoek op, en in hoeverre is deze reproduceerbaar en veralgemeniseerbaar?
  • Is elke kunstpraktijk een vorm van onderzoek, of moet er aan specifieke randvoorwaarden en protocollen worden voldaan?
  • Welke onderzoeksmethoden zijn het meest geschikt voor onderzoek in de kunsten?
  • Hoe verhouden theoretisch en beeldend onderzoek zich tot elkaar?
  • Moet het onderzoek altijd uitmonden in een artistieke productie?

Wat deze auteurs (Sullivan, Slager, Kockelkoren) gemeen hebben is dat zij de omslag van een reguliere beeldende kunstproductie naar een artistieke onderzoekspraktijk presenteren als de uitkomst van een nieuw paradigma. Het gaat met name om een definitieve breuk met de idee van het autonome kunstwerk. Het streven naar eenduidige antwoorden op heldere vragen leidt tot eendimensionale producten, stellen Sullivan en Slager, en daarmee is dan ook hun lage dunk van het wetenschappelijk bedrijf aangegeven. Artistiek onderzoek daarentegen geeft geen antwoorden, maar stelt slechts vragen; het biedt geen verklaringen, maar leidt tot begrip; het bevestigt niet, maar prikkelt en provoceert.
Borgdorff maakt in wezen dezelfde spagaat: het onderzoek in de kunsten moet gelegitimeerd worden door het met wetenschappelijke vormen van onderzoek te verbinden én door tegelijk een essentieel verschil in te bouwen.

De balans tussen objectiveerbare en niet-objectiveerbare aspecten van de kunstproductie springt voortdurend heen en weer, in een nerveuze wisselwerking tussen bewuste en onbewuste, individuele en collectieve impulsen. De objectieve kenniscomponent van de artistieke productie is problematisch – niet omdat de kunst een puur subjectieve aangelegenheid zou zijn, maar omdat de bepaling van het objectiveerbare gehalte juist de inzet vormt van een artistiek-retorische strijd, die op het scherpst van de snede gevoerd dient te worden. Op dit retorische slagveld kan niemand op zoek gaan naar bruikbare kennis zonder zich – gewild of ongewild – persoonlijk in de strijd te mengen.

Zoals vaak bij apologieën van het nieuwe kunstenaarschap gaat het geloof in een radicale paradigmawisseling gepaard met een beroep op eeuwenoude tradities. Tussen het ene en het andere wordt kennelijk geen discrepantie ervaren.

De kunstenaar-onderzoeker is niet in staat om over zijn eigen schaduw heen te springen, maar in wezen wordt dat wel van hem gevraagd. De onderzoeker moet alle referenties in zijn werk benoemen, alle artistieke keuzes verantwoorden en onderbouwen en het gehele ontstaansproces van het werk navolgbaar en inzichtelijk maken. Er wordt van hem geëist dat hij zich volledig met zijn artistieke materiaal vereenzelvigt, maar er tegelijkertijd ook als een soevereine geest boven kan staan. Zo schrijft Henk Slager, in een bespreking van het boek Artistic Research door Mika Hannula, dat “de onderzoeker zijn/haar eigen vooroordelen, wensen, verlangens en belangen zo transparant mogelijk moet presenteren. Een keuze of interpretatie kan namelijk nimmer gelegitimeerd worden als daarbij niet duidelijk wordt aangegeven vanuit welke vooronderstellingen deze tot stand komt.”

Wie wil pleiten voor meer onderzoek in de kunsten, voor meer onderzoek door kunstenaars, zou dat niet moeten doen met het doel om van de kunstenaar een documentalist te maken en van het kunstwerk een transparant medium van verslaglegging. Absoluut zelfinzicht is een fictie. Er bestaat geen artistieke praktijk zonder blinde vlekken. Onderzoek in de kunsten zou een voortzetting moeten zijn van de traditie van de avant-garde, volgens welke de kunstenaar niets als vaststaand gegeven aanvaardt, en alle evidenties omtrent het ‘vak’ van de kunstenaar en zijn positie in de maatschappij steeds opnieuw ter discussie stelt. Onderzoek in de kunsten is niet van belang omdat de zogenaamde kenniscomponent van het artistieke proces evident is, maar juist omdat die kenniscomponent in het geheel niet evident is.
In deze vorm sluit het discours over onderzoek in de kunsten naadloos aan bij het denken over kunst als een vorm van communicatie. De verworven kennis is niets waard als deze niet wordt overgedragen en inzichtelijk gemaakt.

De trend van onderzoek in de kunsten is geen onschuldige aberratie. Vandaag de dag worden kunstenaars in toenemende mate geconfronteerd met de eis dat zij hun professionaliteit bewijzen. In de op diensten gerichte economie van de postindustriële samenleving gelden voor alle beroepen, zowel artistieke als niet-artistieke, steeds meer dezelfde eenduidige criteria van professionaliteit en competentie: heldere communicatie, doelgerichtheid, efficiëntie en zakelijkheid, strategische kennis van doelgroepen en markten, vernetwerking etcetera. Iedere professional moet zich voegen naar het regime van de transparantie, van de controleerbaarheid, van toetsing en verantwoording. De institutionele oogmerken en criteria van het onderzoek in de kunsten zouden op termijn wel eens kunnen bijdragen aan een klimaat waarin kunstenaars stelselmatig verantwoording moeten afleggen over de (maatschappelijke) relevantie van hun werk en de effectiviteit van hun ‘communicaties’.


Bron: Camiel van Winkel (2006) Flexibele multipliciteiten. Het discours over onderzoek in de kunst. De Witte Raaf, 122, juli-augustus 2006.