Vanuit een grote verzameling basismateriaal, makend schetsen
Karel schetst wel, maar alleen met stof, zijn uiteindelijke ontwerpmateriaal. Voor hem werkt het format van de 2d-modeltekening niet; hij bouwt in plaats daarvan op de enorme voorraad patronen die hij paraat heeft – zowel fysiek als in zijn hoofd. Op deze manier kan hij meteen ruimtelijk aan de slag.
“Het patroon is heilig voor mij. Dat is ook een ontwerpmateriaal. In de loop der jaren heb ik ontzettend veel patronen verzameld, uit tijdschriften zoals KNIP en Margriet. Op deze ‘patronenbibliotheek’ bestaande uit veel verschillende patronen geknipt uit krantenpapier, baseer ik mijn nieuwe patronen. Ik maak altijd minstens twee jurken, omdat de eerste altijd een proefmodel is. Soms gaat het in het proefmodel niet goed. Soms zelfs niet in de uiteindelijke uitvoering! Dan moet het wéér opnieuw. Maar het makende proces werkt zo goed voor mij, het geeft zoveel voldoening, dat het dat wel waard is. Dat is het belangrijkste. Achter die naaimachine zitten is het fijnste wat er is.
Wanneer ik een opdracht heb, maak ik het liefst zo snel mogelijk een patroon. Ik denk namelijk echt in stof, dus met schetsen op papier houd ik me niet echt bezig. De techniek van ontwerptekenen zoals je die leert op de mode-academies, werkt ook helemaal niet zo goed voor ontwerpen die niet bedoeld zijn voor modellen – dus maatje 34 en een jaartje of 24. En dat zijn mijn klanten helemaal niet! Toch zijn ze beeldschoon, zeker als ik het juiste silhouet voor ze vind. Maar dat moet dan wel gewoon voor mijn neus gebeuren, in 3d. Je kan de proporties op die tekeningen wel gaan aanpassen, maar dat werkt ook niet voor het kledingstuk. Geef mij maar een lap stof en een echt persoon.
Dus als ik iemand gesproken heb, en die heeft voor mij de vraag ‘ik wil een jurk’, dan heb ik in no time een silhouet bedacht, vaak zelfs meteen. ‘Ik wil jou in die jurk zien’, denk ik dan, ik wil dat silhouet zien. Kijken wat er geoptimaliseerd kan worden en dan tijdens dat proces met patronen in de weer gaan. Wat voor patroon zou ik moeten hebben voor deze persoon? Daar kan ik dan tussendoor niet van slapen. Dan lig ik wakker in bed, te denken. Dat gaat op basis van patronen die ik al heb en in de loop der tijd heb verzameld. Deels eigen patronen, deels andere stapels. Het patroon is de basis. Dat zijn er honderden. Die heb ik allemaal in mijn hoofd zitten. Dat moet ook wel want die patronenbibliotheek is geen ordentelijk gearchiveerd geheel, maar een hele stapel. Ik voel de urgentie niet meer om de patronen te ordenen.
De klanten die zich aandienen, bevinden zich voor mij maar in een paar maten. Die verdeel ik dan een beetje onder, daar heb ik dan zo’n beeld van: ‘Oh dat is zo’n maat. Oh, dan heb ik dat jasje nog dat ik vorig jaar gemaakt.’ Het duurt soms wel even voor ik het patroon dan heb teruggevonden, maar ik weet het wel. Ik ga het maken en dan ontstaat vanzelf het idee welke kant het op moet. Die naaimachine is net zo goed een middel om te ontwerpen als voor sommigen een potlood of pen. Ja, ik schets op die naaimachine! Dit doe ik door meteen ruimtelijk te denken; stoffen te vormen tot volumes en door te werken met de zwaartekracht met stoffen van verschillende zwaartes.
Mijn verzameling patronen is trouwens getekend op krantenpapier. Dat zal ik wel goedkoper hebben gevonden, vroeger. Als ik een topje moet maken, dan komt er een topje uit 1998. Dan zie ik dat aan de berichten op het papier. Maar overlijdensadvertenties gebruik ik nooit.”