Kenmerken van maakonderzoek
Maakonderzoek kun je zien als een vorm van praktijkonderzoek: vraagstukken voor onderzoek komen voort uit de praktijk, en resultaten van onderzoek vloeien terug naar de praktijk. Het voordeel van zo’n concept als praktijkonderzoek is dat het een koepel biedt waaronder vele variaties van onderzoek kunnen vallen. Iets wat goed past bij de creatieve praktijken, die zoveel variaties met zich meebrengen, van binnenuit. Een nadeel is dat het concept zoveel ruimte biedt, dat het niet altijd uitdaagt om meer specifiek over hun uitgangspunten en werkwijzen te zijn.
Onderzoek in de creatieve praktijken kan worden versterkt door meer bewust te werken aan het expliciteren van achterliggende perspectieven, uitgangspunten en manieren van (samen) werken. Daarnaast is het belangrijk om helder te zijn over het soort kennisopbrengsten dat wordt ontwikkeld, en hoe deze met derden worden gedeeld. We bespreken dit aan de hand van 5 belangrijke kenmerken van maakonderzoek.
- Het gronden van onderzoek in ervaringen
Alle kennis die we door maakonderzoek ontwikkelen, is gegrond in ervaringen. Deze ervaringen zijn inherent verbonden aan de makers die betrokken zijn in het onderzoek. We nemen daarbij ook onszelf mee: niet alleen als onderzoeker, maar ook als ‘makende’ mens. We spelen met onze rollen en verantwoordelijkheid. We mixen aanpakken vanuit ons maken: als theatermaker, musicus, schrijver, ontwerper etc. Dit maakt ons werk bijzonder, en in zekere zin uniek, zeker als je dit bekijkt in het licht van varianten van aanpalend onderzoek, zoals: (wetenschappelijk) ontwerponderzoek, participatief onderzoek, actieonderzoek etc. We kunnen hier meer expliciet in zijn, en juist als onderzoekers onze manieren van werken meer zichtbaar maken, meer inzichtelijk, meer kritisch bespreekbaar. Hier ligt een (methodologische) kans.
- Variaties in aanvliegroutes en verankering van het proces
Er zijn verschillende manieren waarop een onderzoek van start kan gaan in de maakpraktijk. De gevolgde of gekozen aanvliegroute is hierbij van invloed op de plek en functie van theorie en hoe kennis wordt opgebouwd. Ook leidt het tot verschillende manieren waarop het onderzoek wordt geëvalueerd: hoe wordt de waarde bepaald van het resultaat?
Het werken in de maakpraktijk kan allerlei vragen oproepen, waarvoor onderzoek nodig is. Soms ontstaat er vanuit een bredere context een gearticuleerd vraagstuk of een probleem, dat om onderzoek naar een kunstzinnige aanpak of een ontwerpoplossing vraagt. Theorie kan worden gebruikt om een raamwerk te maken, waar criteria voor evaluatie van worden afgeleid. Een kennisbijdrage aan bestaande theorie kan naast bruikbare oplossingsrichtingen ontstaan.
In andere situaties kan een onderzoek starten vanuit het maken zelf, waarbij de maker zich door een proces van maken-reflecteren-maken-onderzoeken-maken etc. beweegt. Al doende en onderzoekend komt de vraag van waar het nou écht om gaat, in beeld. Theorie kan als inspiratiemateriaal dienen, naast andere materialen en bronnen. Het biedt in die zin geen frame voor het evalueren van resultaat. Dit kan ook niet, omdat in dit proces zowel het begin als het einde niet helder is, en het juist ‘onderweg zijn’ gebeurt. Er kan echter wel worden gewerkt aan het expliciteren van het proces. Vanuit welke perspectieven wordt aan het onderzoek gewerkt? Hoe worden afwegingen gemaakt, hoe worden knopen doorgehakt, op grond van welke bevindingen wordt voortgang geboekt, iteratief en gaandeweg? En ook: hoe wordt kritisch geluid gezocht om resultaten te checken? Hoe worden stemmen van ‘buiten’ in het onderzoek verwerkt? Theorie kan vanaf de praktijk ontstaan.
Beide aanvliegroutes om onderzoek te doen, kunnen legitiem en geoorloofd zijn, evenals mengvormen die in de praktijk zichtbaar zijn. In alle gevallen is het daarbij waardevol om meer aandacht te besteden aan het expliciteren van perspectief en processen. Het is een misvatting om dit alles alleen in het licht van ‘problemen oplossen’ te willen zien. Het gaat sowieso niet zozeer om oplossen, danwel om bijdragen leveren, suggesties doen, die vanuit het maken, de waarneming en de verbeelding ontstaan.
- Hoe makers en onderzoekers samenwerken
Onderzoek naar maakprocessen kan worden gezien als een gezamenlijke zoektocht van en met makers naar de waarde, betekenis en voortgang van het maken in de praktijk. Dit brengt met zich mee dat makers en onderzoekers per definitie met elkaar samenwerken, op basis van gelijkwaardigheid. Dit betekent echter niet dat makers en onderzoekers ‘gelijk’ moeten zijn, integendeel. Zij hebben ieder zo hun eigen rollen en verantwoordelijkheden, die soms met elkaar kunnen samenvallen maar ook over meer mensen kunnen worden verdeeld. Hoe dan ook werken zij samen aan een onderzoek, zetten zij hun zoektocht uit en werken zij aan een vorm van balans: wie doet wat, wie vraagt wat, wie geeft wat, wat krijg je terug, waar vul je aan, waar grijp je in, wie grijpt in en wat laat je welk moment gaan? Gewaarwordingen, inzichten, een vervolg uitzetten: dit wordt naar bevind van zaken en in afstemming met elkaar gedaan. Het onderzoek vertoont daarmee kenmerken van een ‘reciprook’ systeem: een systeem van wederkerigheid, dat zich voortdurend ontwikkeld, eerder dan dat het door voorspellingen wordt gestuurd. Het uitwisselen van hoe we als makers en onderzoekers met elkaar werken, kan onze aanpakken gericht versterken.
- Het werken aan kennisopbrengsten, van binnen naar buiten
Makers en onderzoekers werken samen aan kennisopbrengsten die bruikbaar zijn voor (andere) makers in de creatieve praktijken, en in het onderwijs. Het concept kennis vatten we hierbij breed op, zoals dat in het Engels met het woord ‘knowledge’ wordt bedoeld: het gaat niet alleen om kennis die ‘tussen de oren’ zit maar ook om vaardigheden, feeling en expertise die door ervaring of overdracht zijn opgedaan. Veel kennis is verbonden aan personen. Als je deze wilt expliciteren, in de zin van ‘netjes overdraagbaar’ maken, dan blijkt dat vaak problematisch te zijn. Als je haar echter overdraagbaar en bruikbaar wilt maken tussen mensen die elkaar en elkaars vak kennen, dan is dat een stuk minder complex. Lokale kennis kan, om te beginnen, daarom eerst met elkaar worden gedeeld. Vandaaruit kan worden geprobeerd om te komen tot meer algemene of overdraagbare kennis, interlokaal en verder naar buiten. Hoe dit samenspel werkt kunnen we als makers en onderzoekers aan de hand van het uitwisselen van ervaringen met elkaar delen; mogelijk kunnen we elkaars ‘consultant’ zijn.
- Het effectief delen van resultaat, ook tijdens het proces
Makers en onderzoekers werken samen aan resultaten die bruikbaar zijn voor (andere) makers in de creatieve praktijken, en in het onderwijs. Het gaat hierbij om kennis in de meeste brede zin van het woord, zoals hierboven beschreven, en die integraal kan zijn verpakt in aanpakken, tools, taal, concepten, werkvormen, voorbeelden etc. Met het begrip ‘bruikbaar’ bedoelen we hier: ten minste inspirerend en mogelijk aanzettend tot anders of beter (proberen te) maken. Dit kan zich zowel uiten in een versterkt bewustzijn van wat de kracht van het maken is en de eigen rol daarin (emancipatie, positionering) als ook in het uitproberen van andere manieren van maken of werken in de praktijk, of in het onderwijs. Bij voorkeur vormen de kennisopbrengsten zich al tijdens het onderzoek, waarin tussentijds aan deling met betrokkenen en belanghebbenden wordt gedaan. Daarbij kunnen vragen over vorm en inhoud, didactiek en strategie meteen worden meegenomen, met het oog op toekomstig gebruik. Effectief delen begint dus niet zozeer na afloop van het onderzoek, maar al tijdens het proces. Hoe we dit aanpakken en hoe we vervolgens de doorwerking van kennisopbrengsten ook in andere contexten proberen na te gaan, kunnen we meer uitwisselen en mogelijk wat structureler uitlijnen.
Verder lezen:
- IJzermans, Jan J. & Veerman, Arja L. & (2020). Samen werken aan bruikbare kennis voor de creatieve praktijk. Sprekend materiaal en lage theorie. In: Waardenwerk, 80. Journal of Humanistic Studies. Uitgeverij: SWP
- Candy, Linda (2019). The Creative reflective practitioner. Routledge, London and New York.(zie met name hoofdstuk 3, Reflective creative practices (pp. 48 – 52) en hoofdstuk 6: Reflection through research (pp. 236 – 241).