Makersdialogen ‘light’ met vierdejaars studenten

De studenten werkten zo hard, ze waren echt een beetje rood aangelopen, met zweetdruppeltjes enzo.

Egbert de Ruiter en Ingrid Goovaerts voerden een aantal makersdialogen ‘light’ (*) met zeven afstudeerstudenten van de opleiding Animatie van HKU Media. Deze dialogen gingen bewust niet over het afstudeerwerk dat zij onder handen hadden, maar over projecten die zij in de jaren daarvoor hadden gedaan. Egbert en Ingrid modereerden de studenten gedurende één sessie, waar mogelijk in een duo. Na afloop deelden zij bevindingen zowel met studenten als met collega’s van de HKU Werkplaats Media Maakonderzoek. Dit leverde een aantal interessante kwesties op voor vervolg. 

Egbert: “De opdracht aan de studenten was: neem 1 of 2 projecten die je eerder hebt gedaan, en ga daarover in gesprek met elkaar. De bedoeling was dat dit juist niet over het afstudeerproject zou gaan, want dat was nog niet af. We vroegen de studenten om elkaar te bevragen. ‘Kom erachter hoe de ander zijn of haar dingen heeft gemaakt, waar ontwerpkeuzes op zijn gebaseerd, hoe kwam de ander door iets moeilijks heen, waar ging het mis, hoe ging het verder?’ Dat soort dingen. Ik vroeg me af: zijn de studenten zichzelf van dit soort dingen bewust? Daar was ik nieuwsgierig naar. En ook naar wat het nou oplevert als we daar als docenten en als studenten meer kennis over krijgen, over hoe studenten werken en hoe zij keuzes maken in het proces.”

Ingrid: “De makersdialoog verliep als volgt: de student die centraal stond, toonde eerst iets van het werk, en gaandeweg het gesprek koos de student dan iets van: hier wil ik graag op ingaan. De andere student kreeg de instructie om in te zetten op waar het moeilijk ging, waar werd het werken moeilijk, wat  gebeurde er, hoe kwam de ander er weer uit. Wat me opviel was dat studenten de neiging hadden om vooral in te zoomen op een goed aflopende zaak, zo van: ‘En ze leefden nog lang en gelukkig.’ Daar heb ik best veel energie in gestoken, ik zei dan: ‘Maar wacht, nog even terug…’ De interviewende student nam ook best snel genoegen, zo van: ‘Oh gelukkig, toen ging het weer goed.’ Daar moesten de studenten wel aan wennen, dat wat goed ging juist het minst interessant was…”

Egbert: “Ik merkte, de eerste drie kwartier van de gesprekken vond ik heel sterk, daarna kabbelde het wat af. In de richting van: ‘Heb je nog andere hobby’s, heeft dat nog invloed op je werk?’”

Ingrid: “Ik baalde achteraf, van heb ik nou teveel gestuurd? Maar ik had niet dat het afzwakte na drie kwartier. Ik vond dat de studenten heel hard werkten, ze waren echt een beetje rood aangelopen, met zweetdruppeltjes enzo. Ik had heel erg die leidraad van de makersdialoog aangehouden, maar dat past ook wel bij.”

Egbert: “Het viel me wel op dat het meer studie-interviews waren, ze vertelden zo van: in het 2e jaar deed ik toen zo, in het 3e zo… Ze zijn natuurlijk ook nog niet die ervaren makers. Maar door de makersgesprekken hebben ze nu wel het bewustzijn gekregen dat ze dingen soms op een bepaalde manier doen, dat wisten ze van zichzelf nog niet. Een studente zei bijvoorbeeld: ‘Vroeger – in 2017 – was ik nog met dit en dat bezig maar nu doe ik het zo.’ Ze zijn nog niet zo gevormd als maker, dat merk je. Het is heel erg in ontwikkeling en het bewustwordingsproces is daarbij niet als vanzelfsprekend aanwezig. Ik heb de uitwerkingen van de gesprekken na afloop trouwens niet zomaar teruggegeven, ze waren vooral heel bruikbaar voor mijzelf om te gebruiken in een begeleidingsgesprek. Zo was een van de studenten bijvoorbeeld heel onzeker, vooral over het omgaan met feedback van opdrachtgevers. Dat hield ik in mijn achterhoofd bij het bespreken van haar werk. Ik wilde haar daar niet zomaar mee confronteren, zeker niet zo even online, tijdens de lock down, dat vond ik nogal heftig. Maar het hielp me wel als begeleider. Sowieso vond ik de gesprekken zelf vooral heel erg leuk.” 

Ingrid: “In de gesprekken die ik voerde met de studenten haalden zij allemaal iets naar boven dat ging over hun eigen makerschap, over hun werkwijzen, wat voor hen karakteristiek was, kernachtig. Na afloop van de gesprekken heb ik de uitkomsten met de studenten gedeeld. Zij konden deze gebruiken bij de eindpresentaties van hun afstudeerwerk, en dat hebben ze ook gedaan. Uit de gesprekken kwamen soms karakteristieken naar voren, van hoe ze werkten, en waar ze zich meer bewust van waren geworden en dat zagen we in de presentaties terug.”

Egbert: “Dat zag ik ook, en tegelijk kreeg ik als begeleider veel meer idee: wat wil iemand, hoe kun je praten over het werken, hoe stimuleer je studenten? En daaruit is nu ook een idee ontstaan voor P1, dat is de Pre-Research periode, die start aan het begin van het vierde jaar. In het komende semester willen we die mensen dan ook een makersgesprek laten voeren, en hen over hun werkwijzen laten praten. Dus veel eerder in het jaar dan nu.”

Ingrid: “Wanneer je studenten van dit soort dingen bewust maakt, kunnen ze er ook mee gaan spelen, gaan experimenteren met manieren waarop ze dingen maken; dat is voor mij echt de winst. In de toekomst zouden we de gesprekken ook al eerder kunnen doen, in jaar 3: wat is karakteristiek aan hoe ik werk? Hoe doe ik dat dan straks met mijn afstudeerwerk? Ik hoop dat we deze werkvorm kunnen inzetten om studenten scherp te krijgen.”

Egbert: “De makersdialoog, niet als keurslijf, maar om iets op gang brengen, dat het een soort van tweede natuur wordt voor de studenten. Dat ze zelf in de gaten krijgen hoe de dingen voor hen werken, dat ze praten met mensen, hoe dat doorwerkt in het maken, dat ze zich meer bewust worden om de problemen die ze tegenkomen te kunnen tackelen in het maken. Dat is toch waar het om gaat?”

Interessante kwesties

Egbert en Ingrid wisselden na afloop van deze pilot hun ervaringen uit met collega’s Pepijn van de Port, Cyrille Bloemers en Melanie Kandelaars. Daaruit kwamen een aantal interessante kwesties naar voren, voer om het komend jaar aan verder te werken in de Werkplaats Media Maakonderzoek:

  • Hoe kunnen we misschien ook al in jaar 1 en 2 oefeningen inbouwen die kenmerken hebben van de makersdialoog, maar nog minder maakervaring vragen en eenvoudiger zijn? Zie bijvoorbeeld het Skillslab jaar 1 en 2 (Pepijn, Marieke Vriend)
  • Hoe kunnen we de makersdialoog en het je meer bewust worden van hoe je werkt relateren aan competenties als: creërend vermogen, positionering, samenwerken, omgevingsgerichtheid, persoonlijke ontwikkeling? ‘Zonder dat dit voorschrijvend wordt of gegoten in een systeem.’ (Cyrille)
  • Hoe kunnen we de weblog Makersmanieren met alle makersverhalen als theoretisch kader nemen en daaraan studenten laten refereren? ‘Elke keer is de beweging, we doen van alles, theoretisch ook makend, maar steeds gaan we terug naar die makersdialoog.’ (Melanie)
  • Het gesprek met anderen is heel fundamenteel in het maken, en dat lijkt collectief te worden genegeerd. Zelfs als je dat heel expliciet aan de orde stelt bij studenten, zo van: met wie heb je gepraat? ‘Ergens zit die zolderkamerkunstenaar nog heel sterk in ons systeem.’ (Pepijn)

Ondanks de coronapandemie hebben Egbert en Ingrid naar aanleiding van bovenstaande bevindingen de stap gezet om het ‘bewust werken vanuit het persoonlijke maakproces’ daadwerkelijk een plaats te geven in de module Presearch. Deze module ondersteunt de studenten in de eerste helft van jaar 4 in de concept- en preproductiefase van het afstudeerproject.


Lees verder:

 

(*) de makersdialoog in originele vorm bestaat uit het voeren van meerder gesprekken met makers vanuit de praktijk, in meerdere sessies van 2 a 3 uur per keer. In deze pilot is dit ingekort naar één sessie van ruim 2 uur, vandaar de naam: makersdialogen ‘ligth’. Dit lijkt voor deze studentgroep  goed te werken.