Maakonderzoek werkt aan en vanuit lokale kennis

In maakonderzoek wordt van 'makerskennis' naar 'maakkennis' gegaan.

In maakonderzoek werken groepen makers en makers-docenten aan een eerste verwerking van de kennis van individuele makers: zo wordt van ‘makerskennis’ naar ‘maakkennis’ gegaan. Deze actieve vorm van delen is om te beginnen vooral effectief  voor de genoemde makers zelf en hun directe omgeving. Maar dat is ook te verkiezen: als je meteen ver buiten het lokale wilt delen, bijv. naar de internationale discours in het vakgebied, moet je erg veel veranderingen aanbrengen in de oorspronkelijke makerskennis.

We onderscheiden twee belangrijke vormen van beperkte reikwijdte van de beoogde deling van kennis: maakkennis die relevant is gebleken voor een lokale groep en maakkennis die relevant is gebleken* voor meerdere groepen uit een vakgebied of aanpalende vakgebieden.

De lokale makersgroepen kunnen bestaan uit makers, docenten en gevorderde studenten. Een lokale groep kan vervolgens in contact treden met een andere groep van hetzelfde vakgebied of van een aanpalend of ander vakgebied. Bij die ontmoetingen moet nog wat meer worden gedaan aan de verenigbaarheid, samenhang en bruikbaarheid van de kennis om te komen tot effectieve deling.

Een belangrijk voordeel van de kleinere reikwijdtes is dat de vertaalslag vanuit maakkennis naar gebruik in de praktijk van een individu of team makkelijker succesvol kan zijn dan bij vertaling vanuit het abstracte niveau van het internationale discours in het vakgebied. Daarbij houd je als maker meer grip op de soorten kennis en de manieren van representeren en delen die relevant voor het maken zijn. Op vakgebiedsniveau is de regie van de discours vaak in handen van Anglo-Amerikaans academia en draaien de vormen van delen bij voorkeur om zwarte lettertjes op wit papier of een scherm.

Een mogelijk nadeel van lokaal werken is dat de kennis te intern gericht blijft. Uitgangspunt is echter dat makers de lokale kennis ook willen delen en willen toetsen aan die van anderen en dat ze ook niet-lokale betrokkenen zoals opdrachtgevers, gebruikers en dergelijke betrekken bij het werk. Door samenwerking kan bovendien versterkt en versneld  een repertoire van maakkennis worden opgebouwd. Schön noemt dit het aanleggen van een ‘repertoire of examples, images, understandings, and actions’ (Schön, 1983, p. 138). Voor een individuele maker of een team makers zou dit jaren kosten, en de toetsing blijft (te) intern gericht.

 


Lees verder: maakonderzoek is activerend en generatief onderzoek 

Lees verder: de verandering die het  delen van kennis veroorzaakt in die kennis.

* Het ‘relevant gebleken’ hierboven is overigens makkelijk gezegd. De manier waarop je dat met elkaar kunt vaststellen vraagt zeker nog om verder onderzoek en uitproberen. Niet om de verklarende validiteit vast te stellen maar de pragmatische validiteit. Lees hiervoor de waarde die je zoekt door het onderzoeken.

Bron: Schön. D. (1983) The reflective practitioner: How professionals think in action, Basic Books.